De embolectomie
kan alleen worden toegepast bij embolische afsluitingen van de
bloedvaten. Het onderscheid tussen klachten op grond van een
embolische afsluiting en klachten als gevolg van progressie van
atherosclerotische vernauwingen wordt gemaakt op informatie uit
de anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek. Bij
embolische afsluitingen is er vaak sprake van een acute
afsluiting, terwijl er bij progressie van een atherosclerotische
plaque vaak een voorgeschiedenis is van claudicatio intermittens.
Bij de embolische afsluiting worden aan het contralaterale been
vaak goede pulsaties gevoeld, terwijl er bij progressie van
atherosclerose ook in het contralaterale been afwijkingen bij
pulsaties worden gevonden.
Bij de embolische afsluiting ontstaat vaak een bedreiging van de
extremiteit door het ontbreken van collaterale circulatie; bij de
atherosclerotische occlusie heben zich vaak al collaterale vaten
gevormd.
Bij embolectomie wordt door een kleine arteriotomie (A) een catheter
geïntroduceerd met een ballon aan het uiteinde van de catheter.
Nadat de catheter zover in de bloedbaan is opgevoerd dat deze voorbij een afsluitende thrombus is gebracht, wordt de ballon opgeblazen (B) en kan, met opgeblazen ballon, de catheter worden teruggetrokken.
De thrombusmassa wordt door de opgeblazen ballon uit de arteriotomie geperst (C).
De arteriotomie kan vervolgens worden gesloten.