Epidemiologische studies hebben een duidelijke relatie aangetoond tussen het roken van sigaretten en het vóórkomen van perifeer obliteratief vaatlijden. Uit deze studies blijkt onder meer dat het roken van gemiddeld 15 sigaretten per dag een verdubbeling geeft van de kans dat men perifeer obliteratief vaatlijden ontwikkelt en dat deze kans toeneemt bij het gebruik van meer sigaretten: patiënten die meer dan 20 sigaretten per dag roken vertonen al een toename van de kans op perifeer obliteratief vaatlijden van 4 - 9 x.
Bij patiënten die al claudicatio intermittens hebben en
blijven roken, is er een kans van ± 16% dat zij in een periode
van 7 jaar rustpijn ontwikkelen. Bij patiënten die niet roken
was het risico op deze ontwikkeling in een vergelijkbare periode
te verwaarlozen. Door het staken van het roken van sigaretten
wordt het beloop van claudicatio intermittens gunstig beïnvloed.
Het mechanisme waarlangs roken aangrijpt op de atherogenese is
niet met zekerheid vast te stellen. Men veronderstelt dat roken
een verhoging van de permeabiliteit van de vaatwand voor
fibrinogeen veroorzaakt en de neerslag van low-density
lipoproteïne cholesterol in de vaatwand wordt bewerkstelligd.
Door het roken ontstaat een verhoging van het fibrinogeen-gehalte
en treedt een verhoging van de thrombocyten aggregatie op. Deze
laatste fenomenen veroorzaken een toename van de viscositeit van
het bloed en verminderen de capillaire perfusie.